BIOGRAFIE JAN TINBERGEN 1903-1994
“Jan Tinbergen-een econoom op zoek naar vrede”. Dat is de titel van de net uitgekomen biografie van de econoom en Nobelprijswinnaar Tinbergen geschreven door de historicus Erwin Dekker. Het is het verhaal van een gedreven sociaaldemocraat die al zijn energie en wetenschappelijke kennis gebruikte voor zijn streven naar een rechtvaardige vreedzame wereld.
Dat begon al in de jaren dertig met zijn “Plan van de Arbeid “, een plan waarmee de toenmalige sociaaldemocratische partij – de SDAP – de economische crisis en de daaraan gekoppelde massale werkeloosheid wilde bestrijden. In het vervolg van dit plan werd hij na de oorlog directeur van het CPB, het Centraal Plan Bureau. Op basis van gedegen economisch onderzoek een doortimmerd plan maken en vervolgens laten uitvoeren dat was zijn ideaal en zijn optimistische verwachting . Tot zijn teleurstelling kwam zijn verwachting van een ‘maakbare samenleving ‘ in veel gevallen in botsing met politieke partijen en maatschappelijke organisaties die deelbelangen vertegenwoordigden. Tinbergen ervaarde het vast houden aan historische gegroeide economische en politieke deelbelangen als domme kortzichtigheid.
Voor Wereldwinkels en andere organisaties die zich bezig houden met mondiale solidariteit is Tinbergen vooral bekend voor zijn baanbrekende visie over de oplossing van het mondiale armoedeprobleem.
Op verzoek van de Verenigde Naties ( de VN ) schreef hij een plan wat op zichtbare termijn een einde moest maken aan de armoede in de voormalige koloniën. In dit plan met de naam “Optimale Internationale Arbeidsverdeling“ stelde hij dat economische ontwikkeling in arme landen mogelijk was door het bevorderen van industrialisatie en de export van fabricaten en halffabricaten alsmede landbouwproducten naar de westerse wereld ( EU en VS ). Daarvoor was het nodig dat westerse landen alle bestaande belemmeringen in de vorm van douane-tariefmuren zouden opheffen. Tegelijkertijd zouden ontwikkelingslanden een aantal decennia tariefmuren mogen hanteren zodat hun opkomende industrialisatie de kans zou krijgen zich te ontwikkelen. Om dit gehele proces te versnellen zouden rijke landen jaarlijks 0.7 % van hun BNP als hulp moeten overdragen. In het plan van Tinbergen zou de historisch gegroeide door het koloniale verleden ontstane achterstand op termijn rechtgezet worden. Ontwikkelingshulp was daarbij een steuntje in de rug, niet meer en niet minder.
Arme landen ondersteunden dit plan, sterker nog zij hanteerde al jaren de slogan TRADE NOT AID. De rijke landen waren minder enthousiast. Zij wilden nog wel enige ontwikkelingshulp geven, met name in de vorm van technische adviezen maar afzien van hun bevoorrechte situatie door het (deels of geheel) afschaffen van hoge invoertarieven waarmee hun industrie beschermd werd, daar dachten ze niet aan. Ook hier speelde dom kortzichtig eigen belang een grote rol. Een van de uitspraken van Tinbergen waarmee hij zijn kortzichtige opponenten probeerde te overtuigen is zijn uitspraak “Als wij het ze nu niet geven zullen ze het later komen halen“. Een voorspelling die helaas nog steeds actueel is. En zo beperkte internationale ontwikkelingssamenwerking zich tot ontwikkelingshulp.
Het rapport van Tinbergen werd door de VN aan alle rijke landen aanbevolen maar verder dan een aanbeveling kwam het niet. Ook het percentage ontwikkelingshulp wat 0.7 % zou bedragen werd slechts door enkele landen gehaald ( Scandinavische landen en Nederland). Jan Pronk, leerling van Tinbergen die in 1973 aantrad als minister van ontwikkelingssamenwerking gaf in een interview in 1974 aan wat zijns inziens de kern zou moeten zijn van een geloofwaardig ontwikkelingsbeleid.
Citaat : ‘Een totaalbeleid wat de ongelijkheid in de wortel aantast houdt ook veranderingen in op het gebied van buitenlandse en handelspolitiek. Als zo’n beleid niet mogelijk is dan verwordt ontwikkelingshulp tot een lapmiddel voor de gevolgen van een internationaal economisch proces welk proces zelf ongewijzigd blijft.’
Dat Pronk toch doorging met hulp geven schetst het dilemma waar hij en alle strijders tegen mondiale armoede voor staan. Je weet dat hulp vaak een zinvolle maar wel beperkte waarde heeft omdat de oorzaak ongemoeid gelaten wordt. Toch kan je, en Jan Pronk was daar een meester in, via lobby en verschuiving van gelden zinvolle emancipatoire projecten steunen. Projecten die door zowel de Nederlandse als de regering van het ontvangende land vaak moeizaam gedoogd werden. Ook is er in de loop der jaren wel iets gedaan met hoogte van de tariefmuren maar dat is dan te danken aan de strijdvaardigheid van de zogeheten economisch opkomende (ontwikkelings)landen en minder aan de ‘gulheid’ van rijke landen. Het hele verhaal van Tinbergen lezen is zeker inspirerend omdat je nader kennis maakt met een man die het vanzelfsprekend vond om zijn talenten volledig in dienst te stellen voor een humane rechtvaardige en vreedzame wereld .